8 januari 2010
Lang leve Cesária Évora. Mijn rode pen zucht op het papier, voor me op tafel dampt een cortado, mijn gedachten dwalen af. Évora’s muziek klinkt zacht door het koffiehuis. Heerlijke, onverstaanbare muziek. Portugees, Braziliaans met hier en daar wat Afrikaans als ik me niet vergis, ik versta niets, maar het klinkt zo aangenaam warm op deze koude dagen. Het publiek op de cd zingt zachtjes mee, het lied is bij iedereen bekend. Bij iedereen behalve bij mij, maar ook ik neurie het refrein mee en gebruik het kleingeld in mijn broekzak als tamboerijn. ‘Sodade… sodade…’ zing ik fluisterend en trommel met mijn vingers. ‘Sodade…’ Ik drink mijn cortado op.
Nu Buenos Aires in ieder geval geestelijk steeds vastere vormen begint aan te nemen, worden mijn Zuid-Amerikaanse voelsprieten geprikkeld, ik voel heimwee naar de stad waar ik niet woon. Met mijn ogen dicht haal ik haastig enkele geplande herinneringen op als een vorm van eenzame voorpret, een akelig prettig gevoel dat doet denken aan dit ‘sodade’ van Cesária Évora, wat in het Portugees ‘saudade’ heet. Cesária mist São Nicolau verschrikkelijk, thuis zoek ik op wat ze zingt: ‘Quem mostra’ bo ess caminho longe? Quem mostra’ bo ess caminho longe? Ess caminho pa São Tomé. Sodade, sodade, sodade… Dess nha terra São Nicolau.’ Haar gedachten aan Kaapverdië doen haar hart scheuren van pijn, maar het is een pijn die niet verzacht mag worden omdat het ook goed en prettig voelt. Sodade – zouden ze dat in Argentinië ook kennen? Ik hoop het zo.