Blog

A3

12 oktober 2007

‘We gaan klimmen, Ome! Klimmen! Klimmen in Wenen!’ zeg ik opgewonden door de telefoon.
‘Heb je kaarten dan?’ vraagt Ome lichtelijk bezorgd.
‘Tuurlijk!’ roep ik stoer. ‘Nou, ik niet zelf, die heeft Tappie geregeld. Maar dat komt goed, geloof me nou maar!’ Als iemand voor kaarten kon zorgen, was het Tappie wel. En nu, mei 1995, had hij kaarten weten te ritselen op de zwarte markt voor Ajax – AC Milan. Finale Champions League in Wenen, op 24 mei. Een echte Cup 1-finale, de eerste van Ajax sinds 1973, en ik ga erheen! Met Ome. En Weizer, en Robbie, en Tappie en Birgitta. In een eindeloze bus, met onderweg Oostenrijkse tankstations, onbetaalde schnitzels (‘Die hejje nog tegoed van de oorlog!’) en kotsende pummels met zo’n zelfkleurende zonnebril en een petje op. Om hun uitgekotste Blue Curacao in op te vangen. Zeventien uur in die bus, 90 minuten wedstrijd, de punter van Patrick, de karatetrap van Louis, de emotie van Frank, ontelbare tranen van vreugde na de 1-0 winst, en weer zeventien bus-uren terug. Ik dacht nog: als we hadden verloren, waren dat zeventien heel erg lange uren geweest. Nu vliegen ze om. Er wordt niet eens gezongen. De hele bus slaapt.
Bij thuiskomst in Amsterdam stroomt het Museumplein vol voor de huldiging.

Wij hoeven er niet heen; Wij Zijn Geweest. Datzelfde jaar worden we wereldkampioen in Tokio.
Adrie Koster is inmiddels trainer van Ajax. 1995 is pas twaalf jaar geleden.